Klimaat en duurzaamheid

Effecten van klimaatverandering op interactie tussen soorten

Klimaatverandering is een feit, en zal buiten effecten op mensen, ook vergaande effecten hebben op de flora en fauna. De huidige interactie tussen, en de distributie van, soorten is een gevolg van langdurige evolutie. In het verleden hebben klimatologische veranderingen, zoals de ijstijden, gezorgd voor verandering in de biodiversiteit en de distributie van soorten. Maar nu dat het klimaat zo (onnatuurlijk) snel verandert, zullen plant- en diersoorten zich ook (onnatuurlijk) snel moeten aanpassen. De ene soort is de andere niet, dus wat voor effect heeft klimaatverandering op de interacties tussen soorten? Of heel concreet: nu dat de hazelaar al zo vroeg heeft gebloeid, komen de eerste bijensoorten niet te laat uit hun winter-rustplaatsen om zich nog te kunnen voeden met de hazelaar? Komt het ecologische voedselweb niet grandioos in de problemen door klimaatverandering? De IVN Nieuwsbrief redactie dook in de wetenschappelijke literatuur op zoek naar antwoorden.

Effecten van klimatverandering op habitat

De toename van koolstofdioxide (CO2) in de atmosfeer zal naar verwachting de interne koolstofdioxide-concentratie in bladeren verhogen, wat hogere fotosynthese-snelheden veroorzaakt, en zorgt dat de plant minder water nodig heeft; en dus in drogere omstandigheden kan overleven. Wetenschapper verwachten ook dat planten sneller en hoger zullen groeien. Klimaatverandering heeft dus een indirect effect op de structuur van de vegetatie, wat tot een verandering van habitat zal leiden voor de andere soorten. Daarnaast heeft de verandering van het klimaat een direct effect op de habitat; regen, wind en natuurlijk temperatuur zullen anders zijn. Iedere soort heeft bijvoorbeeld een specifieke ‘temperatuurrespons’. Soorten verschillen in temperatuurtolerantie en reactie, en zullen anders reageren op verandering. De directe en indirecte effecten van klimaatverandering zullen ervoor zorgen dat bepaalde soorten uitsterven (op een bepaalde plek), migreren, of zich aanpassen. En iedere soort doet dat op zijn eigen manier, waardoor de soortensamenstelling op veel plekken zal veranderen.

Interacties tussen soorten bepalen habitat

In ecosystemen zijn soorten onderling afhankelijk via voedselwebben (herbivoor, predator, foerageren), concurrentie om hulpbronnen, bestuiving en complexe interacties zoals symbiotische en parasiet-gastheer-interacties. Sommige soorten zijn specialisten (die slechts een beperkt aantal soorten eten), terwijl andere soorten generalisten zijn (in staat om te schakelen tussen alternatieve voedselbronnen). Sommige dieren vormen bovendien de omgeving voor andere dieren door nestgaten te maken of (termieten)heuvels te bouwen of het gras kort te houden. Klimaatverandering heeft dus niet alleen directe gevolgen voor soorten door hun fysieke omstandigheden te veranderen, maar ook door hun gemeenschapsstructuur te veranderen. Deze biotische (=levende natuur) veranderingen kunnen de geschiktheid van een habitat voor een soort veranderen, zelfs als de abiotische (=niet-levende natuur) omstandigheden niet verder gaan dan de tolerantieniveaus van een soort.

Mobiliteit en aanpassingsvermogen van soorten

Of een bepaalde soort klimaatverandering kan overleven hangt nauw samen met de mogelijkheid van de soort om naar een gebied te gaan waar de klimatologische omstandigheden goed zijn om te overleven, dus of en hoe mobiel de soort is. Maar dan moet de soort wel de mogelijkheid hebben om nieuw, koeler, habitat te vinden; door richting de Polen te migreren, of verder een heuvel op. En of de soort op deze ‘nieuwe’ plek kan overleven, zal afhangen van de andere soorten die de soort daar tegen komt.

Er zouden ook aanpassingen kunnen plaats vinden waardoor de soort wel kan overleven op de oude plek. Dat kan bijvoorbeeld door fenotypische plasticiteit, dus de mogelijkheid van een soort om ander gedrag, of een andere groeiwijze te hebben met zijn huidige genetische samenstelling; vogels zouden bijvoorbeeld eerder een ei kunnen leggen als de temperatuur stijgt. Selectie van genen die voordelig zijn in het veranderende klimaat, net als ‘gewone’ evolutie, zal waarschijnlijk voor de meeste soorten niet snel genoeg kunnen om de mate van klimaatverandering bij te houden.

Belangrijke parameters zijn dus mobiliteit van een soort en het aanpassingsvermogen. Soorten die weinig mobiel zijn en zich niet makkelijk aanpassen, zullen dus waarschijnlijk uitsterven. Terwijl soorten die wel makkelijk migreren en nog voldoende genetisch divers zijn, uit zullen kunnen wijken naar plekken waar ze wel met de abiotische omstandigheden kunnen omgaan. En: doordat er natuurlijke selectie plaats vindt van eigenschappen die goed zijn in de nieuwe habitat, zullen ze zich over de tijd kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Wetenschappers raden aan om ons te richten op ‘transient communities’ oftewel ‘voorbijgaande gemeenschappen van soorten’ als we de biodiversiteit willen beschermen, en niet op individuele soorten.

Veranderende interactie tussen soorten

Hoe klimaatverandering uit zal pakken voor soorten die eerst samen in een habitat leefden, bijvoorbeeld tussen bijensoorten en de hazelaar die nu vroeger bloeide, is dus afhankelijk van heel veel verschillende factoren, en lastig te voorspellen. Wetenschappers kunnen wel theoretisch modelleren om enigszins te voorspellen of de interactie tussen soorten nog steeds goed uitpakt. Uit een studie waarbij dit gedaan werd voor 1420 bestuivers en 429 plantensoorten bleek dat planten eerder gingen bloeien, waardoor er een afname was in beschikbaarheid van bloemen van 17%-50% (afhankelijk van het gebruikte model). Daardoor waren er voor maar liefst de helft van de vroege bestuivers (de ‘voorouderlijke generatie’) geen voedselplanten beschikbaar. Verminderde overlap tussen planten en bestuivers verminderde ook de voedingsbreedte van de bestuivers; er was minder keus in bloemen. Het voorspelde resultaat van klimaatverandering en de verstoringen in het voedselweb van deze theoretische studie is het uitsterven sommige soorten bestuivers, planten en hun cruciale interacties.

Hoe helpen we soorten een handje?

Het is belangrijk dat we niet focussen op het behoud van een specifieke soort, of de huidige soortensamenstelling op een bepaalde plek proberen te behouden; die zal gaan veranderen. Beter zou het zijn om ons te richten op interacties tussen soorten, en de ‘voorbijgaande gemeenschappen van soorten’ als focus te nemen. Dit kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er connectiviteit in landschappen zit. Het is cruciaal om grote monocultuurgebieden en (menselijke) obstakels een halt toe te roepen, terwijl leefgebied-corridors, steppingstones en groene bruggen (ecoducten) soorten kunnen helpen om naar nieuwe gebieden te migreren. Tegelijkertijd zullen natuurbeschermers de ongebreidelde verspreiding van invasieve (‘exotische’) soorten moeten afremmen.

Daarnaast is het belangrijk om nu zoveel mogelijk individuen van een soort te behouden, om zoveel mogelijk individuen die migreren te hebben in een populatie, en om de genetische diversiteit, en daarmee het aanpassingsvermogen van de soort, hoog te houden. En het is belangrijk de habitat zo groot mogelijk te houden, zodat de veerkracht van de populatie groot is. Ook is een heterogeen habitat, dus met b.v. veel verschillende hoogtes, belangrijk – om soorten een (tijdelijke) schuilplek te geven bij extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering.

Conclusie

Concluderend zullen we wellicht moeten accepteren dat soorten (lokaal) uitsterven en er soorten vanuit andere plekken bij komen. We zullen ons moeten richten op de aanleg van ecologische netwerken om migratie mogelijk te maken en huidige populaties een zo groot mogelijk leefgebied te geven. En er wordt zelfs al gesproken van ‘geassisteerde kolonisatie’ – bepaalde soorten, als groep, naar een nieuw geschikter leefgebied brengen – om zo de aanpassing van de natuur aan klimaatverandering een handje te helpen.

 


Tekst: Lonneke Bakker / februari 2023
Foto’s: xxx
Belangrijkste bronnen:
Biodiversity conservation in climate change driven transient communities
https://link.springer.com/article/10.1007/s10531-021-02241-4
 
Global warming and the disruption of plant–pollinator interactions
https://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/j.1461-0248.2007.01061.x

Meer wetenswaardige artikelen vind je op onze Leestafel

Ontdek meer over

Deel deze pagina